Biografie
Dé fotograaf van de 20ste eeuw
J. De Ro, Monumenten van Papier en Karton, 2012, p. 276-287
De Tavernier, Van Lul en misschien ook maar dan wel in mindere mate Cock, moeten tegen het einde van de belle époque opboksen tegen een onovertrefbare concurrent, die de volgende decennia dé fotograaf van de stad wordt: Théophile L’Haire. Wat notaris Désiré Declercq als amateurfotograaf heeft betekend voor het 19de–eeuwse Geraardsbergen, is Théophile l’Haire dit als beroepsfotograaf voor de 20ste eeuw. Quasi geen enkele familie in de stad is bij hem niet langs geweest om een portret te laten maken. De man is veelzijdig en is naast fotograaf ook tekenaar, schilder, decorateur en beeldhouwer. Hij ziet het levenslicht te Dottignies (Henegouwen) op 25 oktober 1874 als zoon van Henri François en van Julie Deffontaine, maar vertoeft kort daarna te Geraardsbergen, waar zijn vader in 1875 begint te werken als ajusteur-accordeur d’orgues bij Charles Anneessens in de Adamstraat. Wanneer Anneessens op 1 september 1893 zijn orgelbedrijf overbrengt naar Menen, verhuist alleen Henri François mee.
Théophile is van kindsbeen af gepassioneerd door tekenen en boetseren, maar leert eerst de schoenmakersstiel. Dit weerhoudt hem niet om in september 1889 te starten met een vijfjarige cursus in tekenen en beeldhouwen in de Academie voor Teeken- en Bouwkunde. Hij behaalt er diverse eerste prijzen waaronder deze voor doorzichtkunde en portrettekenen in het derde jaar (1891-1892) en voor beelden van Achilles, van Alexander de Grote, en een niet nader omschreven “beeld naar antiek” in het vijfde jaar (1892-1893 en 1894-1895). Zijn leraars, onder wie beeldsnijder Prosper Speck, loven herhaaldelijk zijn inzet en zijn talent. Een ongedateerde pentekening van zijn hand is het “Pensionnat des Bénédictines de Hunneghem Grammont”, dat ons een wijds gezicht toont op de gebouwen en hovingen van de Priorij Hunnegem
L’Haire huwt op 9 november 1897 met Rosalia Gaublomme, geboren te Geraardsbergen als dochter van Albinus en van Theresia Stevens. Het jonge echtpaar betrekt een woning in de Penitentenstraat 37, waar L’Haire zijn werk als schoenmaker uitoefent. Hun woning vormt de hoek van de Nieuwstraat met de Penitentenstraat. Op 10 augustus 1898 krijgt hij van het stadsbestuur de toestemming om de gevel langs de Penitentenstraat te verbouwen. Later komt langs beide straatgevels op de begane grond onder een houten pui een grote etalage, uitstekend geschikt om zijn portretten en fotomateriaal uit te stallen. Enkele huizen hogerop woont beroepsfotograaf Henri Cock. Regelmatig roept de man de hulp in van L’Haire om de laatste minutieuze retouches aan te brengen aan zijn gemaakte visitekaart- en kabinetportretten. Hier leert hij het vak en in combinatie met zijn artistieke opleiding wordt hij regelmatig, al kort na de eeuwwisseling gevraagd, ook portretfoto’s te maken. Zijn eerste fototoestel zou hij met diverse stukken van de rommelmarkt vervaardigd hebben. Wanneer hij in 1910 zijn fotozaak overplaatst naar de Grotestraat 9, is hij in de stad een bekend en veelgevraagde portretfotograaf.
Zijn productie van visitekaart- en kabinetportretten moet al aanzienlijk geweest zijn, gezien de grote hoeveelheid die nog bewaard is met zijn adres op de Penitentenstraat. Op de rugzijde van de kartons vinden we, net als bij de fotografen Cock, een lithografische voorstelling maar met minder kunstzinnige allures. Hierop staat de naam en het adres van de fotograaf met specialiteit Photographie Artistique half omkaderd door gedrukt borduurwerk. Onderaan staat de Antwerpse firma L. Gevaert & Co Vieux-Dieu vermeld, die het fotopapier levert. Op een andere litho met meer uitgewerkte kalligrafie vinden we onderaan de naam L. Chantrain Bruxelles. De formaten van de kartons zijn 6,5 x 10,5 cm en 17,5/16,5 x 10,8 cm. Opmerkelijk is dat het huisnummer van de fotozaak hier 35 is.
Dat hij al tijdens de belle époque ook als kunstenaar bekendheid geniet, bewijzen de opdrachten die het stadsbestuur hem toevertrouwt. Tijdens het voorjaar van 1909 wordt hij gevraagd om een lithografie te ontwerpen voor de affiche van de winterfoor. L’Haire pakt uit met een gezicht op de Oudenberg. Hij brengt ons het beeld van een zelfbewuste burgerij die zich ontspant op de heuveltop. Ook de afbeelding van een automobiel, die in die jaren nog als een curiosum geldt, draagt bij tot de ontspannen sfeer van de bourgeoisie tijdens de belle époque. Voor de zomerkermis van 1910 verzorgt hij de affiche van de zomerkermis met een lithografie, ditmaal een gezicht, van boven de Hooiweg, op de Markt met de Sint-Bartholomeuskerk en het stadhuis. Beide affiches zijn mansgroot en zijn gedrukt in Brussel.
Zijn diensten als fotograaf maakt hij in het katholieke weekblad De Vaandrig van 21 september 1913 bekend: “Onuitwischbare Portretten met Potlood, formaat 40 X 50 met olle-partoot en kader. Van af 15 frank Reproductiën van Schilderijen en Portretten in alle slach. Groepen voor Maatschappijen, Scholen, Fabrieken enz.”. Ten slotte vermeldt hij nog dat hij aan huis komt als de klant er om vraagt.
Tijdens de oorlogsjaren fotografeert hij zijn medeburgers die leven onder de Duitse terreur. Een pakkend beeld is zijn foto uit 1914-1915 van de lange rij moeders, maar vooral de kinderen, die met hun kruik voor de poort van de Cercle Libéral wachten voor de soepbedeling, georganiseerd door de Liefdadige instelling Volkssoep. Het is bekend beeld uit een reeks foto’s die hij zowel binnen als buiten het gebouw genomen heeft.
In 1920 behaalt L’Haire een prijs met een foto van de processie van Plaisance die door een bevlagde Gentsestraat gaat. Het jaar daarop verhuist hij met zijn familie naar een grotere woning in de Oudenaardsestraat 15. L’Haire beschikt nu over een ruime studio, circa 10 à 12 meter breed, met verplaatsbare panelen en decors. Hier geldt een foto nemen nog als een magische handeling. Zijn cliënteel is intussen flink aangegroeid en niet alleen families in de stad maar ook uit de omliggende gemeenten laten zich minstens eenmaal door hem portretteren. In de uitstalramen van zijn nieuwe woning stelt hij zijn portretten ten toon. Portretten van baby’s, kleuters, eerste en plechtige communicanten, huwelijkspaartjes, gouden bruiloften, groepen en maatschappijen worden met bewondering bekeken door de passanten. Maar ook fotografische opnamen van openbare gebouwen, stadsgezichten en feestelijkheden ontbreken niet in zijn werk . In navolging van de gebroeders Cock, geeft hij ook een fotoreeks uit met Geraardsbergse stadsgezichten.
Tijdens de zomerkermis van 1924 wordt een druk bezochte “Kunsttentoonstelling” op het stadhuis gehouden met schilderijen van vooral 19de –eeuwse Geraardsbergse kunstschilders. Maar ook foto’s van notaris Declercq en L’Haire zijn te bezichtigen. De verslaggever van Geeraard heeft een boodschap voor L’Haire: “Een pluimpje voor den talentvollen Th. L’Haire en een wensch: immer hooger!”.
Steeds meer raakt hij betrokken bij het culturele leven. In 1937 maakt hij deel uit van het Versierings-Comiteit ter gelegenheid van het Vijftigjarig Jubilé der Kroning van het Miraculeus Beeld van O. L. Vr. van den Oudenberg. Op 30 maart 1938 is hij medestichter van de vereniging voor vreemdelingenverkeer (V.V.V.) onder het voorzitterschap van de socialistische burgemeester Guillaume De Nauw. Het jaar daarop wordt hij laureaat van de arbeid 1ste klas voor zijn verdiensten op beroepsgebied. In 1943-1948 is hij aangesloten bij de Koninklijke Gilde Sint-Adrianus .
Naast zijn fotowerk, trekt hij er ook regelmatig op uit met doek en kwast om landschappen, boerderijen, molens en pittoreske landelijke taferelen te schilderen. Hij wordt hierbij tijdens het interbellum vaak vergezeld door zijn vriend Jan De Cooman (1893-1949), bekende schilder-tekenaar-etser uit Zandbergen. De meeste van zijn werken zijn in familiebezit gebleven.
Tijdens zijn eerste jaren in de Grotestraat leert hij amateurfotograaf notaris Désiré Declercq kennen. Van hem ontvangt hij de afdrukken van een achttal glasplaten met daarop de stadsgezichten die omstreeks het midden van de jaren 1850 zouden gemaakt zijn door een andere niet gekende fotograaf. Het gaat om de gezichten van de Grotestraat, de Vredestraat, de Abdijstraat, de Denderstraat, de Karmelietenstraat, de Kollegestraat en twee van de Dender. Opvallend genoeg corresponderen deze beelden met de lithografische afbeeldingen die J. Hoolans in 1849 heeft gemaakt. Toch zijn er een aantal verschillen in de detailuitvoering. L’Haire heeft deze acht gezichten met oog voor de juiste verhoudingen, perspectieven en kleurenschakeringen op doek vastgelegd. Zij bezitten vandaag een belangrijke documentaire waarde met betrekking tot de 19de-eeuwse lokale iconografie. De acht schilderijen worden voor het eerst tentoongesteld in 1968 op de expositie “Geraardsbergen 1068-1968”. Van de originele glasplaten zelf is – voor zover bekend – geen enkele bewaard gebleven, behalve een afdruk van de hoger besproken opname van vijf mannen in een sloep voor de stenen brug.
Maar sommige olieverfportretten van L’Haire zoals deze van zijn echtgenote Rosalia en van zijn dochter Hélène getuigen van een nog sterker artistiek vermogen. Het grote familieportret, uitgevoerd met houtskool op 26 juni 1920, is een sterk staaltje qua compositie, het spel tussen licht en schaduw en de weergave van de gelaatsuitdrukkingen. Ook in potloodtekeningen als Kop van Sint-Bernardushond toont hij zijn kunstenaarschap.
L’Haire is als fotograaf alom bekend, maar slechts weinigen kennen hem als gedreven plastisch kunstenaar. Dit blijft zo wanneer van 24 tot 26 augustus 1941 ten voordele van Winterhulp een “Tentoonstelling van Schilderijen van Geeraardsbergsche Verzamelingen” wordt gehouden. Hij maakt dan wel deel uit van het “uitvoerend komiteit”, toch waagt hij het (nog) niet zijn schilderijen, naast die van Philemon Berckman en Jan De Cooman, in het stadhuis op te hangen. Het duurt nog tot de zomerkermis van 1948, wanneer na aandringen van het stadsbestuur, een eigen tentoonstelling met een deel van zijn œuvre wordt georganiseerd op de bovenverdieping van het Vleeshuis. Zijn stadsgenoten bewonderen zijn kleurrijke schilderijen, houtskooltekeningen en vakkundig gekapte en mooi gepolijste houten beeldhouwwerken. Naast fraai gemodelleerde houtsculpturen van menselijke figuren, is van hem ook een vaas bekend, die hij in klei heeft geboetseerd en versierd met de drie traditionele folkloristische feesten van Geraardsbergen (Krakelingen, Tonnekenbrand en Eerste Toog). Daarnaast vervult hij opdrachten voor kunstminnende eigenaars en architecten om bas-reliëfs te boetseren die nadien worden aangewend als geveldecoratie. Van zijn hand zijn Het Gulden Mandje in de Nieuwstraat, De 4 Jaargetijden in de Oudenaardsestraat en De Pelikaan in de Gentsestraat. Deze laatste versiering is door hem in 1920 aangebracht op de enige volwaardige art deco-woning die Geraardsbergen rijk is. Het gaat om een levensgrote pelikaan bovenop een maskerhoofd die de vooruitspringende erker schraagt.
Ten slotte schildert hij tal van decors op vraag van de toneelmaatschappijen Sint-Pieter Vreugd en Deugd waarvan hij lid is sinds 12 januari 1923, Voor Eer en Kunst en Lyrische Tooneelgilde ‘De Volksvrienden’. Al op 21 januari 1927 wordt tijdens de opvoering van het toneelstuk “Het Teeken des Kruises” door de leden van de Koninklijke Tooneelgilde Sint-Pieter Vreugd en Deugd een “Openbaar Huldebetoog aan Kunstenaar M. Theofiel L’Haire de schepper der 10 prachtige décors” gebracht. Vanaf dat jaar vinden we in het archief van deze vereniging regelmatig foto’s van acterende toneelspelers, genomen door L’Haire. In 1926 en in 1939 wordt van de toneelvereniging een groepsfoto gemaakt. Telkens staat L’Haire erop, nadat hij iemand de nodige instructies heeft gegeven om de foto te maken. Uit 1940 dateert nog een in olieverf geschilderd ontwerp op papier voor de affiche van De Lustige Boer, vermoedelijk van zijn hand. Op de posters van de toneelmaatschappij verschijnt steeds meer zijn naam, want alleen al zijn decorwerk lokt heel wat nieuwsgierigen naar de stadsschouwburg. In maart-april 1952 wordt zijn toneeljubileum samen met dat van Hippoliet Herregodts gevierd met vier galavertoningen van het stuk In ’t Witte Paard in de stadsschouwburg. Bij deze gelegenheid wordt door drukkerij Van de Maele een affiche gedrukt met centraal een grote ets van en met Théophile L’Haire, zij aan zij aan Herregodts. Nog datzelfde jaar in november volgt het toneeljubileum van Frans Aerts met het stuk De Alomgeliefde en het is Robert Pieraert die de affiche drukt met een ets van Aerts en gemaakt door L’Haire. Een perfecte ‘symbiose’ tussen drukkers en fotograaf-kunstenaar!
Een van zijn laatste opzienbarende kunstwerken is het koloniaal monument De Olifant in het stadspark. Het initiatief om een gedenkteken op te richten voor de stadsgenoten “gevallen in dienst van de beschaving” komt er in 1948 onder impuls van Vincent Dierickx, voorzitter van de Koloniale Kring. Na lang aandringen weet hij L’Haire - de man is intussen 74 jaar! - er toe te bewegen dit project gestalte te geven. Uit enkele schetsen van mogelijke standbeelden, die de fotograaf indient, wordt geopteerd voor een Afrikaanse olifant met opgeheven kop en achterwaarts gekrulde slurf.
Maar het budget voor het gedenkteken is ontoereikend om het beeld in arduin uit te voeren. L’Haire ziet zich dan verplicht eerst een metalen structuur in zijn keuken in elkaar te knutselen om vervolgens het op een kruiwagen naar de Markt te voeren. Nadat stadsarbeiders het op een voetstuk in het stadspark hebben geplaatst, brengt L’Haire met de handen honderden kilo’s mortelspecie aan om ten slotte een olifant te modelleren en te boetseren.
Op 10 april 1949 wordt hij voor zijn verdiensten aan het land bewezen gelauwerd met de gouden palmen in de Kroonorde. Drie maand later, bij de inhuldiging van het standbeeld op 10 juli, ontvangt L’Haire uit de handen van burgemeester Guillaume De Nauw een erepenning van de stad voor de creatie van het “kunstwerk der Pionieren van Kongo”.




In 1951 overlijdt zijn echtgenote, Théophile L’Haire zelf volgt haar in het graf op 14 mei 1956. Zijn dochter Hélène, geboren op 15 oktober 1900, zet de fotozaak van haar vader verder op hetzelfde adres. De fotozaak draagt nu haar naam: “Kunstfotografie H. L’Haire”. Fotografen van dienst zijn een zekere Josy, afkomstig uit Luxemburg en Vic De Backer. De Backer, afkomstig van Erembodegem, krijgt de stiel als inwonende leerjongen bij L’Haire onder de knie. Naast fotograaf, is hij een talentvol tekenaar en aquarellist. Hij huwt met Lucienne Paeleman, met wie hij later naar zijn geboortedorp verhuist en er een eigen fotozaak opstart.
De fotozaak in de Oudenaardsestraat adverteert nog tot in 1963 in lokale reclamebladen onder de naam Photo L’Haire. Vermoedelijk gaat de winkel voorgoed dicht medio jaren 1960. In 1968 kunnen de Geraardsbergenaars nog eenmaal de acht stadsgezichten van L’Haire bewonderen in de Sint-Adriaansabdij naar aanleiding van de viering van de 900-jarige herdenking van de stadskeur. Intussen is zijn dochter verhuisd naar Middelkerke. Zij overlijdt er op 11 mei 1981.


























